Het repertoire werd onder de loep genomen: de cello's en altviolen gingen eruit, sommige muzikanten werden vervangen en er werd weken flink gerepeteerd. Versterking werd cruciaal. De band moest met zijn tijd meegaan en naast dansmuziek en semi-klassiek concert repertoire (o.a.Rhapsody in Blue, Grand Canyon Suite, Concerto in F, 1812 Ouverture) ook hot dance jazzmuziek spelen, maar dan wel van Whiteman klasse. Manager Jimmy Gillespie kreeg de taak om de juiste muzikanten aan te trekken. De door de pers verkregen bijnaam 'The King Of Jazz', moest door Paul Whiteman worden waargemaakt. Dat liet niet lang op zich wachten. Vanuit Los Angeles werden The Rhythm Boys gecontracteerd, top jazztrompettist Vic d'Ippolito verving de klassiek georiënteerde veteraan Henry Busse en de grootste winst werd geboekt met het aantrekken van de 21-jarige cornettist Red Nichols. Nichols was op dat moment de meest gevraagde hot jazz cornettist in New York. Hij had zijn eigen jazzband: The Five Pennies, die Whiteman het liefst compleet als 'band in een band' had gecontracteerd. Dat feest kon niet doorgaan, omdat de muzikale partner van Red, top trombonist Miff Mole, onder contract stond bij het orkest van Roger Wolfe Kahn. Miff zou 10 jaar (!) moeten wachten om alsnog in de trombone sectie van de Whiteman band te worden opgenomen.
Paul was verguld met de komst van Nichols, die in die tijd trouwde, met Paul Whiteman als zijn getuige. In april 1927 werden er 11 nummers op de plaat gezet, waaronder Side by Side en I am Coming Virginia, beide met fantastisch solowerk van Nichols. Abusievelijk wordt dit solowerk weleens toegedicht aan Bix Beiderbecke, die echter pas in december van dat jaar bij de band kwam.
Helaas bleef Nichols maar een paar maanden bij de band. Hij voelde zich opgesloten in Whitemans steeds groter wordende organisatie en had behoefte aan meer vrijheid. Hij speelde liever in kleinere bands, die hij zelf naar zijn hand kon zetten. Whiteman begreep dat en in september verliet Red in goed overleg de band. Hij zou in de twintiger jaren met eigen bands en als freelancer 4000 (!) plaatopnamen maken.
Eerder dat jaar had Whiteman saxofonist Jimmy Dorsey en drummer Vic Berton al gecontracteerd, twee ervaren hot jazzmuzikanten. In juli kwam Jimmy's broer, trombonist Tommy Dorsey erbij. Dat duurde maar kort. Tommy werd ontslagen, omdat hij voortdurend overhoop lag met zijn broer Jimmy. Whiteman, die erg lette op een goede werksfeer, tolereerde dat niet. Later dat jaar volgde de trompettist Bob Mayew, met zijn 16 jaar het jongste bandlid. Zijn twee oudere broers, de saxofonisten Jack en Nye kwamen mee (dat ging wel goed). Zo werd het Paul Whiteman Orchestra één van de eerste bigbands in Amerika, met 35 bandleden.
De jacht naar hot jazztalent was nog niet afgelopen! Whiteman hoorde dat bandmanager Jean Goldkette financiële problemen had. Goldkette runde verschillende bands, waaronder The Jean Goldkette Orchestra, een pure hot jazzband met veel fans en met een aantal top jazzmuzikanten in de bezetting. Goldkette moest bezuinigen en het orkest opheffen. Met tranen in zijn ogen kondigde hij in de Roseland Ballroom in New York het laatste optreden aan. Het publiek riep de band steeds terug en wilde de zaal niet verlaten! Verschillende bandleden werden daarna benaderd door andere bandleiders, zoals bassaxofonist Adrian Rollini die een eigen band wilde beginnen voor een nieuwe club: The New Yorker. Dat ging mis, de club was te duur, het publiek verwachtte een complete show voor zijn geld en bleef weg na het eerste bezoek. Al na drie weken werden de deuren gesloten. Rollini vond niet zo gauw nieuw emplooi voor de band en moest zijn bandleden ontslaan,
Whiteman greep zijn kans. Geld speelde geen rol, hij kreeg de beste muzikanten van de New Yorkse jazzscene in zijn schoot geworpen: Bix Beiderbecke, Frankie Trumbauer, Steve Brown, Bill Rank, Joe Venuti, Eddie Lang en arrangeur Bill Challis. Deze laatste zorgde voor een nieuwe sound en zo kon Whiteman de toekomst met vertrouwen tegemoet zien.
De orkestbezetting van 1928 was fenomenaal. De meeste blazers waren inzetbaar in ieder symfonieorkest en de top hot jazzsolisten waren binnen. The Rhythm Boys, het beste vocal jazz trio in het land, zorgden voor het showelement. Pianist Roy Bargy, een uitstekende concertpianist die niet onderdeed voor George Gershwin, was speciaal aangenomen voor de uitvoering van de Rhapsody in Blue. Er werd dat jaar, na beëindiging van het platencontract met Victor, een contract met Columbia afgesloten voor 50.000 dollar. Dat resulteerde in een aantal prachtige plaatopnamen die het orkest tot op de dag van vandaag op de kaart zou zetten. Gesponsorde radioprogramma's verhoogden de bekendheid van de band; het succes nam alleen maar toe. Manager Jimmy Gillespie zorgde voor boekingen in theaters, hotels en clubs door heel Amerika. Ze reisden met de trein en hadden dan de beschikking over twee luxe Pullman wagons. Gelogeerd werd er alleen in de beste hotels. Weekcontracten liepen op tot 15.000 dollar. Er werd alleen al 7000 dollar per week aan de muzikanten uitbetaald, die afhankelijk van hun staat van dienst, tussen de 200 en 350 dollar per man verdienden. Ter vergelijking: de nieuwe luxe Pontiac 6 auto kostte in die tijd 745 dollar.
In 1929 werd het succes voortgezet. Helaas kreeg Bix Beiderbecke gezondheidsproblemen en moest hij vervangen worden door Andy Secrest. Bix' piano solo In A Mist was inmiddels op de plaat gezet met hulp van arrageur Bill Challis. Challis legde de geïmproviseerde solo vast in notenschrift, maar Bix speelde het stuk bij de plaatopname telkens te lang of te kort. Daarom sprak Challis met Bix af hem op schouder te tikken wanneer hij moest beginnen en wanneer hij moest eindigen.
Universal Studios had plannen voor een muziekfilm met het Paul Whiteman Orchestra. Na afsluiting van het contract vertrok de band met aanhang (in totaal 50 personen) op 24 mei 1929 naar Los Angeles per speciale, door Old Gold Cigarettes gesponsorde luxe trein, de Old Gold Special. In de 12 grote steden die onderweg werden aangedaan (waaronder Pauls geboortestad Denver), werden concerten gegeven. Op 6 juni werd het gezelschap met alle égards in Los Angeles ontvangen. Helaas voor Whiteman had de studio het script niet klaar en werd de band in de wacht gezet. Op 28 juni was er nog steeds niets. Salarissen (200 dollar per week voor de bandleden) werden doorbetaald en de verblijfskosten vergoed. Via een bevriende Ford dealer werden er auto's gekocht en werd er een golfcompetitie gespeeld, om de tijd door te komen. Dat alles duurde tot 24 augustus. Toen er nog steeds geen uitzicht was op een goedgekeurd script, werd besloten om het hele gezelschap terug te laten keren naar New York. Het kostte Whiteman zijn huwelijk; Vanda was het onregelmatige leven van haar man meer dan zat.
Universal huurde nieuwe scriptschrijvers en andere specialisten in om de film tot een goed einde te brengen. Het budget was anderhalf miljoen dollar, waarvan een derde inmiddels was uitgegeven. Een week nadat het script eindelijk was goedgekeurd en het Whiteman gezelschap in Hollywood was teruggekeerd, crashte de aandelenbeurs in NewYork. Whiteman kwam er redelijk vanaf met de filmproductie en een flink aantal boekingen nog voor de boeg. Pas op termijn zou de crash van invloed zijn op de band. De productie, een muzikale filmrevue in twee kleuren voor het hele gezin, werd afgemaakt in de winter van 1929-1930. Op een van de productiedagen werd Whiteman op het studioterrein aangesproken door een medewerker die hem niet herkende:
"Goedemorgen, bent u acteur?" Whiteman antwoordde: "Ja, dat zou je kunnen zeggen."
"Prima, dat komt goed uit. We zijn bezig met de opname van een oorlogsfilm: All quiet on the western front en u lijkt mij zeer geschikt voor de rol van kok in het legerkamp. Is dat wat voor u?" "Zeker", antwoordde Whiteman,"maar mag ik eerst The King of Jazz afmaken?"
Aankondiging filmvoorstelling in de Bredase Courant 12-2-1931 |
De orkestbezetting werd teruggebracht tot 18 man en gages werden met 15 procent verlaagd. Door zijn speciale Gershwin concerten en de gastoptredens van artiesten als Mildred Bailey, Red Norvo, en stertrompettist Bunny Berigan, kon Paul het hoofd nog enigszins boven water houden. Pas in 1934 ging het weer wat beter. Muzikanten als Jack en Charlie Teagarden, trombonist Miff Mole, drummer George Wettling en altsaxofonist Al Gallodoro waren in de bezetting opgenomen. Ook belangrijk was de introductie van de fameuze Modernaires, de eerste moderne close-harmony zanggroep, die later heel bekend werd bij het orkest van Glenn Miller.
Kort na het twintigjarig bestaan, in 1940, moest Whiteman zijn orkest alsnog opheffen. In 1942 nam hij met Billy Holiday en een studio-orkest het prachtige Trav'lin Light op. Hij bleef studio- en radiowerk doen voor ABC en speelde een rol in de film The Fabulous Dorseys.Vanaf 1949 was hij gastheer van een serie populaire TV programma's voor ABC.
Zijn laatste hoogtepunt was een optreden op verzoek van president Eisenhouwer in Washington D.C. in een speciaal muziekprogramma ter ere van het staatsbezoek van de president van El Salvador aan Amerika. Whitemans naam verscheen voor de laatste keer in de pers na zijn overlijden aan een hartaanval op 29 december 1969. Duke Ellington schreef in zijn memoires:
'Paul Whiteman was known as the King of Jazz and no one as yet has come near, carrying that title with more certainty and dignity.'
Bronnen:
-Paul Whiteman and his Orchestra, Vrij Nederland, H. Openneer 1987
-Paul Whiteman, Pioneer in American Music Don Rayno, 2003
-The Leon Bix Beiderbecke Story, Philip and Linda Evans 1998