In dat jaar werd hij gegrepen door een nieuwe muziekvorm: de jazz, maar zijn blauwe maandag als violist in een jazzband werd geen succes! Whiteman was klassiek opgeleid en had grote moeite met improviseren. Hij meldde zich aan bij de marine en kreeg de leiding over het orkest van het marine opleidingskamp. Een jaar later formeerde hij zijn eigen orkest, waarmee hij concerten gaf in hotels en hoofdzakelijk dansmuziek en licht klassiek speelde. In 1920 vertrok dit orkest naar New York en daar werden de eerste platen opgenomen met titels als Whispering, Japanese Sandman en Wang Wang Blues, waarvan er miljoenen werden verkocht. Het orkest had een breed repertoire en speelden nummers waarin de eerste jazzinvloeden al te horen waren. Ondanks die populariteit ging het Whiteman niet snel genoeg. Hij besloot daarom in 1923 de oversteek naar Engeland te wagen. Dat werd geen succes, want er werd hoofdzakelijk dansmuziek gespeeld, en jazz-achtige nummers werden niet gewaardeerd. Bovendien verplichtte de Engelse vakbond Whiteman om Engelse musici in het orkest op te nemen, terwijl die geen gevoel hadden voor de nieuwe Amerikaanse muziekstijl. In augustus keerde het orkest gedesillusioneerd terug naar New York.
Daar bleek de populariteit van de jazz ondertussen flink te zijn gegroeid; volle danszalen en een groeiende platenverkoop. Paul Whiteman realiseerde zich dat hij niet kon achterblijven. Hij gaf componist/pianist George Gershwin opdracht om een Experiment in Modern Music te schrijven, dat door Whitemans arrangeur Ferdi Grofé, werd gearrangeerd en vervolgens op 12 februari 1924 in de Aeolian Hall en op 21 april in de Carnegie, beide in New York, met veel enthousiasme werd ontvangen. De gevolgen bleven niet uit: jazzmuziek kreeg een enorme stimulans en jazzbands in kleine en grotere bezettingen werden overal opgericht. De Whiteman band werd enorm populair en nam honderden platen op. Paul, een forse zwaarlijvige man, waakte als een vader over zijn orkestleden. Bij ziekte betaalde hij het volle salaris door; een uitzondering in die dagen. Zijn grote kracht lag in het organiseren en leidinggeven, het ontdekken en ontwikkelen van nieuw talent en het promoten van jonge componisten. Het publiek adoreerde hem.
In 1926 deed zich opnieuw de mogelijkheid voor om in Europa op te treden en op 31 maart vertrok het orkest met het stoomschip de s.s. Beringida van de Cunard lijn naar Liverpool voor een Europese tournee van vier maanden waarbij ook Nederland op het programma stond.
Eerst werd er gespeeld in Engeland, onder andere voor de Prince of Wales. Deze Edward (VIII) was een jazzliefhebber en amateurdrummer, die tijdens een repetitie mocht meespelen. Toen later aan Whiteman drummer George Marsh werd gevraagd of de prins goed gedrumd had, antwoordde deze: "Hij kan beslist een uitstekende Koning worden."
v.l.n.r. Paul Whiteman met Erna Rubinstein, Georg Schneevoigt, Carl Flesch en Judith Bokor, leden van het Residentieorkest |
Op 22 juni om 20.15 namen 27 musici (Lop Jorman zat op de reservebank) uit de Nieuwe Wereld in smoking en met glad geschoren Yankee gezichten plaats op het Kurhaus podium. Lessenaars werden niet gebruikt. Gecompliceerde arrangementen werden uit het hoofd gespeeld Er waren geen microfoons, niet voor de (gedempte) solo's en niet voor het vocale trio. Er was alleen de spanning van het publiek. Henry Busse, Teddy Bartell, Matty Malneck, Eddy Sharpe en Willie Hall waren de solisten. De arrangementen waren verrassend vernieuwend. Bigband classic jazz van symfonische kwaliteit, uitgevoerd met groot vakmanschap. Toegang: 5 gulden.
Wat er werd gespeeld: symfonische jazz, afgewisseld met classic jazz. Het openingsnummer was de Mississippi Suite, een compositie van Ferde Grofé. Daarna de Tiger Rag, toen al een classic hot jazz stuk 'met rare lachgeluiden', aldus de NRC recensie en 'wilde 'negerse' variaties' van de klarinet, aldus De Telegraaf. Hierop volgde een Grofé bewerking van Fritz Kreislers Caprice viennois, gewaagd voor liefhebbers van klassieke muziek. Toen dit later in Berlijn werd gespeeld, zat Fritz zelf in de zaal. Hij was zeer tevreden en ging met het orkest op de foto. Na de bewerking volgden Dizzy Fingers, Spain en I'm sitting on Top of the World. Daarna kwam een solostuk voor altsaxofonist Chester Hazlett. Met Castles in the Air (met vocal trio) en Meet the Boys, waarin alle orkestleden werden voorgesteld, eindigde de eerste helft van het concert. Na de pauze volgde de Rhapsody in Blue van George Gershwin met aan de vleugel Harry Perella. Dit maakte grote indruk; de recensies spraken van 'vlinderlichte pianoaanslag, mooie harmonieën en fabelachtige techniek'. Er volgde nog een solostuk voor trombonist Wilbur Hall, niet op trombone maar achtereenvolgens op viool, fietspomp en op tegelijk geblazen trombone en tuba. Met Linger a While, waarin banjoïst Mike Pingitore de hoofdrol speelde, eindigde het concert, waarna een ovationeel applaus volgde. Whiteman sprak een dankwoord uit en zei wel door te willen spelen, maar dan wel met de stoelen aan de kant 'to have a dance'.
Het Amsterdamse concert, de volgende avond in het Concertgebouw, was vrijwel gelijk aan het Scheveningse. Er was vooraf in de pers nog wel enige discussie of zo'n orkest wel kon worden toegelaten in deze tempel van de klassieke muziek in Nederland.
De zaal zat barstens vol en het succes was wellicht nog groter dan in Scheveningen, waar op 24 juni het derde en laatste concert plaatsvond.
Het programma was dit maal enigszins gewijzigd. Er waren naast Circus Day van Deems Taylor drie pure jazzstukken toegevoegd: Tamiami Trail, Spanish Shawl en Clap hands here comes Charley met in alle drie veel solowerk. Dit concert eindigde met Rhapsody in Blue en enkele toegiften. Whiteman bedankte Nederland voor de geweldige ontvangst. Zijn laatste woorden waren:
'Auf Wiedersehen' (!)
Het complete gezelschap in Scheveningen |
Op 24 juli reisde het gezelschap met de s.s. Rotterdam van de Holland-Amerika Lijn terug naar New York. Later zouden de muzikanten zich het Nederlandse publiek herinneren als het meest enthousiast en hartelijkst. Niet voor niets kwam trombonist Bill Rank, die vanaf 1927 tot 1938 deel uitmaakte van het orkest, in 1968 naar Nederland (zie Charley's Club) op aanbeveling van de bandleden die de tournee hadden meegemaakt. Het orkest zou overigens niet meer in Europa komen.
De laatste keer dat het wereldwijd furore maakte, was in 1930 met de première van de Hollywood film The King of Jazz. Daarna verloor het geleidelijk zijn dominante positie in de jazzwereld, om tenslotte in 1940, kort na de viering van het twintigjarig bestaan, te worden opgeheven.
Paul Whiteman bleef een zeer geziene gast in de Amerikaanse muziekwereld. In 1967, op zijn 77-ste verjaardag, werd er nog een speciale gala-avond voor hem georganiseerd, waarbij 300 gasten aanwezig waren. Op 29 december van dat jaar werd hij getroffen door een hartaanval, als gevolg daarvan overleed 'The King of Jazz' in zijn woonplaats New Hope. Een groot man was heengegaan.
* Bezetting:
Henry Busse, Teddy Bartell,Walter Holzhaus, Lop Jorman trompet.
Boyce Cullen,Jack Fulton, Willie Hall trombone.
Chester Hazlett, Hal Mclean, Eddie Sharpe, Charley Strikfaden saxen/klarinet.
Kurt Dieterle, Paul Daven, Charley Gaylord, Matty Malneck,
Mario Perry, Neal Sasserson viool.
John Bowman (Jan Bouman, van NL afkomst),
Julius Mindel altviool
Frank Leocavallo, Bill Schuman cello
Harry Perella, Ray Turner piano
Mike Pingitore, Skin Young banjo/gitaar
John Sperzel, Walter Bell tuba/contrabas
George Marsh slagwerk.
Bronnen
-Paul Whiteman Vrij Nederland F.B. Hotz en H. Openneer 1987.
-Paul Whiteman, Pioneer in American Music, Don Rayno 2003
-Classic Jazz, The Musicians that shaped Jazz, 2001
Geen opmerkingen:
Een reactie posten