Frits Hotz is mijn favoriete Nederlandse classic jazz trombonist. Jaren geleden bezocht ik hem met slagwerker Herman Openneer, op een druilerige zondagmiddag, in zijn huis aan de Juffermansstraat in Oegstgeest. Toen we aanbelden ging de voordeur open met een trekkoord en riep een stem : "Kom maar boven." We troffen Frits aan in zijn bed met een donkere bril op en dekens opgetrokken tot aan zijn kin. Hij zei dat hij grieperig was, maar de afspraak om platen te draaien absoluut niet wilde afzeggen. Naast zijn bed stond een tafel met een platenspeler en een stapel breekbare 78-toeren platen, vrijwel allemaal van het orkest van Paul Whiteman. Ik moest vooral letten op de trombonisten Sammy Lewis en Bill Rank. Een bijzondere ontmoeting met een man die vanuit zijn bed platen draaide en die in 1997 in diezelfde kamer de P.C. Hooftprijs kreeg uitgereikt. Die bestond uit een geld̀prijs van 125.000 gulden, een beeldje en een oorkonde. Bovendien kreeg Frits een stapel cd ́s met namen van zijn lievelingsnummers uit de jaren twintig, geselecteerd door dezelfde Herman Openneer "Mooi", zei Frits, "maar ik heb geen cd-speler. Die bleek bij de prijs te zijn inbegrepen s .
Wie was Frits Hotz? Frits Bernard Hotz werd geboren op 1 februari 1922 in Leiden, als zoon van Anna Hoek en Jaap Hotz. Zijn ouders hadden al een dochter Atie en Frits en Atie werden onafscheidelijk. De vader van Frits organiseerde vaak dansavondjes thuis, waarbij de koffergrammofoon te voorschijn kwam. Het werd pas echt leuk als hij uit zijn hoofd piano ging spelen, vooral nummers van George Gershwin. Zijn spel werd door zijn gasten zeer gewaardeerd onder andere door bandleider Klaas van Beek, een goede vriend van de familie. Atie en Frits moesten op die avonden vroeg naar hun kamer, maar ze bleven lang wakker en genoten van de muziek en al het geroezemoes dat uit de huiskamer kwam. Van jongs af aan was Frits gek op de platen van zijn vader. Hij hoorde voor het eerst de orkesten van Paul Whiteman en Isham Jones en bleef zijn leven lang verknocht aan de Amerikaanse dansmuziek uit de twintiger jaren. Pas op zijn tweeëntwintigste besloot hij om zelf muziek te gaan maken. Voor die tijd had niemand in de familie Hotz in de gaten dat hij daar aanleg voor had. Hij had op zijn twaalfde van zijn vader zijn eigen koffergrammofoon gekregen en van zijn oom kreeg hij de eerste platen. Frits ontwikkelde door het lezen van kranten en tijdschriften ook de liefde voor andere kunstvormen, zoals voor het schilderwerk van Piet Mondriaan. Het fascineerde hem uitermate dat Mondriaan ook van Paul Whiteman hield en dat het orkest in 1926 had opgetreden in het Kurhaus in Scheveningen, vlak bij zijn woonplaats. Daar had Frits graag bij willen zijn, maar met vier jaar was hij daar nog te jong voor. Pas veel later schreef hij samen met Herman Openneer een artikel over dit optreden in de vorm van een rijk geïllustreerde bijlage in Vrij Nederland. In 1933 speelt het orkest van Duke Ellington in het Kurhaus in Scheveningen. Frits hoorde de muziek van Ellington op de radio, maar het viel hem tegen; te droevig, te klagerig en niet in overeenstemming met de kittige, levendige dansmuziek die hij kende van zijn platencollectie. Een jaar later werd hij ziek Hij kreeg de bof, hoge koorts en ontstoken ogen. Als hij opknapt blijkt één van zijn ogen voorgoed beschadigd te zijn en moet hij zijn leven lang druppelen.
Toen hij op de plaat Miff Mole hoorde, samen met Red Nichols, besloot hij musicus te worden. Op de mts had hij van iemand een klarinet geleend, waarmee hij in de schoolband speelde, maar hij kwam erachter dat de klarinet niet zijn instrument was. Hij koos voor de trombone na het horen van de 'luie' trombone van Sammy Lewis in That Red Head Gal van het orkest van Isham Jones. Maar hoe kom je aan een trombone? In het Leids Dagblad stond een trombone te koop. Frits scharrelde 45 gulden bij elkaar, kocht dat instrument en oefende 8 tot 10 uur per dag. Zijn grote voorbeeld was (hoe kon het ook anders) Miff Mole. Frits kon alle solo's mee neuriën en dat was dan ook alles, maar hij hield vol. Toch schoot het niet erg op, er moest iets gebeuren. Hij ging les nemen en wel bij Lodewijk Schweitzer, de eerste trombonist van het Residentieorkest. Die weigerde in de oorlog lid te worden van de Kultuurkamer en verdiende zijn geld met muzieklessen voor beginners. Schweitzer keurde zijn trombone van het merk B & F, maar was er niet enthousiast over. Frits klonk bij lange na niet zoals Miff, maar toen Schweitzer het instrument uitprobeerde klonk dat meteen goed. Het lag niet aan de trombone, maar aan de blaastechniek van Frits; hij had nog veel te leren.
Aan het eind van de oorlog moest Frits zijn studie afbreken. Hij liep tuberculose op. De trombone bleef in de koffer. Hij begon te lezen: Vestdijk, Van Schendel, Multatuli. Via het Zweedse Rode Kruis kreeg hij de mogelijkheid om in een sanatorium in Denemarken te herstellen. Eind 1947 kwam hij terug. Hij hoorde de de Dixieland Pipers van Eric Krans in Den Haag en schreef hem een brief waarin hij de band een compliment gaf, maar ook kritiek had op de beperkte techniek van de trombonist. Krans vatte de brief op als een voorzichtige sollicitatie. Na de oorlog bloeide de classic jazz op in Den Haag. Naast de Haagse Jazz Club werd de Nederlandse Jazz Club opgericht, de club voor de puristen, zoals Eric Krans, Roefi Hueting en...Frits Hotz, die als invaller in enkele Haagse jazzbands al te horen was. Frits kwam ook Jan Morks weer tegen die als klarinettist bij de Dixieland Pipers speelde. In 1949 nam Eric Krans contact met Frits op. Hij kreeg op voorspraak van Jan Morks een contract aangeboden als beroepsmusicus bij de Dixieland Pipers. Frits was er blij mee. Ze hadden veel werk voor jazzclubs en studentenfeestjes. Dat laatste beviel hem minder. Studenten hadden meer belangstelling voor bier dan voor mooie solo's. Met de Pipers maakte Frits zijn eerste grammofoonplaat, een dubbel debuut als componist en trombonist: de Mr. Toto Stomp. Het ging goed met hem. Hij had een leuke vriendin, een vast contract bij een populaire jazzband en een bijbaantje in een bibliotheek.
Tot ieders verbazing sloeg Frits in 1952 een nieuw contract met de Pipers af. Hij kon zich niet vinden in de stijlopvatting van orkestleider Eric Krans. Krans greep terug naar de orkesten uit New Orleans zoals King Oliver en Jelly Roll Morton, terwijl Frits een voorkeur had voor de oud blanke stijl uit New York en Chicago, een verschil in opvatting, dat ook later weer de kop op zou steken. Hij had ondertussen een grote repertoire kennis opgebouwd en was voor sommigen uitgegroeid tot Nederlands beste classic jazz trombonist. Hij had een zachte, elegante toon, duidelijk beïnvloed door de Amerikaanse trombonist Miff Mole. Regelmatig was hij bij andere Haagse orkesten als invaller te horen, zoals de populaire Dutch Swing College Band, waarmee hij goed geld verdiende. Frits legde ook contacten in Amsterdam via de Canal Street Jazz Band van de uitstekende klarinettist/saxofonist Frits Müller. Met zijn Haagse vriendengroep besloot Frits een nieuwe band op te richten. Het werden The Hotel Savoy Society Syncopeters, een verwijzing naar de syncopische jazz uit de jaren twintig en de grote luxe hotels in Amerika en Engeland waar de muziek zo populair werd. Frits had een goed gevoel voor humor, maar alles rondom de band werd met dodelijke ernst en uiterste precisie georganiseerd. Het was zijn muziek en zijn orkest met musici in smoking, met plaksnorren en haarscheiding in het midden. In 1953 traden ze op in de prachtige koepelzaal van de Haagse Dierentuin. Het HaagsDagblad noemde het optreden 'een daverende verrassing' Toch was het lastig om voor een orkest van 10 man schnabbels te regelen. Al met al traden ze slechts 4 keer in het openbaar op. Met het idee om geld te verdienen, hebben ze in 1954 nog geprobeerd in een Zweedse jazzclub naam te maken. Dat liep uiteindelijk op niets uit. Er zijn helaas geen opnamen van het orkest bewaard gebleven.
In december 1955 werd Frits gevraagd om trombone te spelen in The New Orleans Seven, de succesvolle band van de Amsterdamse tubaïst Hans IJzerdraat. Hij moest er even over nadenken. Na overleg met zijn nieuwe vriendin Barbara - het zou heen en weer reizen worden tussen Den Haag en Amsterdam - waagde Frits de stap en had het meteen erg naar zijn zin in de band. Cornettist Hans Roty was een geestverwant. Ze gingen veel met elkaar om, hielden beiden van oud-blank en maakten beiden op dezelfde ingetogen manier muziek. The New Orleans Seven kwam tot grote bloei. Ze hadden veel optredens en maakten 5 ep's. In 1958 wonnen ze de eerste prijs op het concours van de Nederlandse Jazz Federatie in het Kurhaus in Scheveningen. Toch speelde de oude controverse tussen de New Orleans stijl en de New York stijl weer op; een controverse die eigenlijk onzin was. Classic jazz muzikanten, ook Frits Hotz, speelden in verschillende orkesten en dat had niets met zwart of blank te maken. Het ging om de muziekstijl, binnen de classic jazz, die je het liefst speelde. IJzerdraad had moeite met het streven van Hotz en Roty om meer in de New York stijl te gaan spelen en vertrok. Roty werd bandleider en maakte samen met Frits de nieuwe arrangementen. Publicist Herman Openneer schreef daarover: 'Het is het beste dat Frits ooit heeft gedaan. Hij was er echt op zijn plaats, volledig in zijn element. Niet als de Nederlandse Miff Mole, maar met zijn eigen unieke geluid.' Toch was er ook kritiek. Sommige arrangementen, met typische modernismen van de blanke New York stijl en zelfs met hier en daar wat tri-tonaliteit, klonken erg bestudeerd. Frits vond dat het precies zo moest klinken, zoals in de twintiger jaren. Dat ging ten koste van spontaniteit. Het publiek reageerde minder enthousiast. Het was meer muziek voor muzikanten dan voor het publiek.
|
vlnr Wim de Vries, Hans IJzerdraat, Cees Dollè,Ftits Hotz |
Eind 1959 viel de NO7 uit elkaar. De leden van de band gingen of studeren of vonden een baan. Frits viel hier en daar in en schreef recensies in jazzbladen. Jazz raakte uit de mode, de rock en roll deed zijn intrede. Frits kreeg meer last van zijn long- en oogkwalen, die langzaam verergerden. Hij zag er bovendien tegenop om nummers als Marina of het eeuwige When the Saints te moeten spelen en begon noodgedwongen uit te kijken naar een baan buiten de muziek. Uitgerekend Hans IJzerdraat, de vroegere leider van de NO7, kwam met een oplossing. IJzerdraat had een neus voor goede muzikanten en had een nieuwe band samengsteld: The Western Jazz Group. Hij vroeg Frits op trombone. Die hapte meteen toe. Een vast contract en prima musici, waaronder een jonge veel belovende pianist: Wim de Vries. Frits en de Vries konden het goed met elkaar vinden en schreven de arrangementen. IJzerdraat, een stugge, rechtlijnige vrijgezel, leidde de band met strenge hand. Zijn presentatie op het podium was 'zo droog als een oud gordijn'. De band nam twee singles op. In maart 1961 werd een ep opgenomen. Aanvankelijk reisde de band in het busje van IJzerdraat, waarin niet gerookt of gedronken mocht worden, door heel Nederland. De band was redelijk succesvol maar ook The Western Jazz Group ondervond de teloorgang van de oude stijl jazz. De popmuziek kwam op met de Blue Diamonds (Ramona) Peter en zijn Rockets (Kom van dat dak af) en Elvis Presley (It's now or never). In 1961 kwam er een einde aan The Group. Men ergerde zich zo langzamerhand dood aan de leiding van IJzerdraat. Frits zette er vooral een punt achter, omdat Barbara zwanger was en in de zomer een kind verwachtte. Het betekende het einde van zijn professionele muziekloopbaan.
Toch gaf hij de muziek niet helemaal op. In 1963 kwam hij in contact met twee leden van de Jazz Pilgrims, een amateur oude stijl orkest, dat iedere zaterdagavond speelde in caf'e-restaurant De Groote Vink op de grens van Leiden en Voorschoten. Zij vroegen hem om mee te spelen op trombone. Het waren zorgenloze optredens voor Frits. Er werd niet teveel van hem geëist. Het publiek kwam om te dansen en niet naar stijlzuivere soli en collectieven te luisteren. Hotz besteedde veel aandacht aan zijn instrument, een Conn met een kleine beker en smalle boring. Op zaterdagmiddag oefende hij zijn embouchure en werd de trombone speelklaar gemaakt. Vlak voor het optreden werd het instrument nog even goed ingeblazen. Zijn vroegere ambitie om oud-blank classic jazz te spelen had hij laten varen. De andere jongens in de band wisten nauwelijks wat dat was. Er werd lekkere dansmuziek gespeeld, zonder pretenties. Hij nam soms zijn muzikale zoon Jeroen, die toen 12 jaar was, mee naar de Groote Vink. Jeroen vond het geweldig om zijn vader trombone te horen spelen.
In 1973 besloot hij definitief te stoppen met muziek maken. Spelen met de Pilgrims was leuk, maar hij vond dat een man van boven de vijftig niet meer op het podium moest gaan staan. Hij wilde geen grijsaard worden die geroutineerd dixieland evergreens stond te spelen. Stoppen met muziek was bovendien nodig om zich volledig te kunnen wijden aan de litereatuur. Hij was al langer begonnen met het schrijven van verhalen die werden gepubliceerd in het literaire tijdschrift Maatstaf. In 1975 sloot hij een contract met de Arbeiderspers. In 1976 debuteerde hij met Dood Weermiddel en andere verhalen. Er volgden meerdere verhalenbundels. In 1986 schreef hij de eerder genoemde Paul Whiteman bijlage voor Vrij Nedereland. In 1994 kreeg hij weer contact met Wim de Vries van The Western Jazz Group die een documentaire over hem wilde maken met Cherry Duyns als interviewer. Het plan ging helaas niet door, omdat Frits op dat moment een oogbehandeling moest ondergaan. Na de toekenning van de P.C. Hooftprijs in 1997 ging het bergafwaarts met zijn gezondheid en in 1998 ging het verschrikkelijk mis. De apotheek van het Academisch Ziekenhuis in Leiden verwisselde twee flesjes oogdruppels. De verkeerde druppels veroorzaakten een vlammende pijn. Frits werd zo goed als blind. Zijn toestand verslechtigde snel. Hij bleef in bed en luisterde dag en nacht naar de muziek van Paul Whiteman. Hij at en dronk nauwelijks meer. In 1999 werd hij opgenomen in het Diaconessenhuis in Leiden. Op pakjesavond 5 december 2000 kwam er een einde aan het leven van Frits Hotz, de unieke trombonist/auteur. In het NOS Journaal van 6 december werd zijn overlijden door Philip Freriks aan Nederland bekend gemaakt. Tijdens zijn crematie werd Wistful and Blue van het orkest van Paul Whiteman gedraaid.
Bronnen:
Geluk kun je alleen schilderen. F.B. Hotz-Het leven Aleid Truijens. Wikipedia, Platenhoezen RCA-Dureco.
Discografie:
The New Orleans Seven RCA o.l.v. Hans IJzerdraat
Volume 1 - After you`ve gone, Kansas City Stomp, Charleston, Mississipi Mud Volume 2- Original Slow Drag, Stomp Miss Hannah, Too Bad, Clap Hands Here comes Charlie Vojume 3- Riverboat Shuffle, Take Your Tommorrow, St. James Infirmary, Everybody Loves my Baby.
The New Orleans Seven CID-Dureco o.l.v. Hans Roty
Volume 1- Hart Hearted Hannah, 't Aint so Honey,'t aint so, Davenport Blues,Suger Foot Strut. Volume 2- Alabama Stomp, I'm gonna meet my sweetie now,What kind of a man is you,You took advantage of me.
The New Orleans Seven Dureco Dixieland Down LP selectie van 12 nummers uit bovenstaande EP's
The Western Jazz Group o.l.v. Hans IJzerdraat
The Western Walk-Who's sorry now - Omega single The Squirrel-Nobody's Sweetheart - Omega single
Imperial EP
Yearning, Shine, Show me the way to go home,When you and I were young Maggie